Het gros van de zomerseizoenen en winterseizoenen zijn vrij typisch Nederlands: perioden van standvastig weer, afgewisseld door (in de zomer) regen -en onweersbuien of in de winter: zacht herfstachtig weer.
Toch zijn er naast de gewone afwisselende seizoenen ook wat andere typen te vinden die nu en dan (en soms vaker) voorkomen.
Een paar zomertypes uitgelicht:
De "Vroege-hoopgevende-zomer-die-vervolgens-compleet-inzakt"
Vaak is het dan in mei prachtig weer met een aantal zomerse dagen en ook in de eerste helft van juni is het zomerweer wat de klok slaat, maar dan vlak voor de langste dag.. *poef* weg zomer!
Soms keert ze na weken herfstmoesson nog terug, maar ooit mag je zelfs tot volgend jaar wachten.
Voorbeelden: 1966, 1980, 1988, 1993, 2007, 2011
De "opbouwende zomer"
Begin juni is het dan waardeloos weer: het kwik haalt met moeite de dubbele cijfers, het regent regelmatig of in een zeldzaam geval wordt er zelfs natte sneeuw gezien.
Iedereen klaagt "waar is toch die zomer?!" maar het komt goed: enkele weken later (of in sommige gevallen vanaf de hondsdagen) zit gans Nederland te bakken en dat kan dan blijven duren tot in september.
Voorbeelden: 1975, 1991, 1995, 2012
De "topzomer"
Het type zomer "die zowat in mei begint" (soms nog eerder).
Gewoon maandenlang warmte, soms meerdere hittegolven en de mensen in de straat beginnen zelfs naar regen beginnen te snakken, om over boeren nog maar te zwijgen.
Voorbeelden: 1947, 1959, 1976, 1983, 2003
De "zomer waarin augustus even het neerslagtekort goed wil maken"
Twee zomermaanden is het prachtig zomerweer, vaak ook erg warm.
Echter slaat het om in of net voor augustus en volgt er een opeenvolging van buien, ondergelopen kelders, mensen in roeibootjes op straat en een mix tussen "neerslagtekort wegwerken" en klaagzangen van vakantiegangers die tijdens de hitte moesten werken en in augustus hun tentje zien wegdrijven op de camping in Renesse of Ameland.
Voorbeelden: 1917, 1941, 1969, 2006, 2010
Een aantal wintertypes
De "Vroege-hoopgevende-winter-die-vervolgens-compleet-inzakt"
Ook de winter kent dit type.
Het wordt erg koud in oktober of november en men bericht al van het begin van een strenge winter of op zijn minst een boel koudeliefhebbers beginnen stiekem te hopen dat de jahrhunderd-winter is aangebroken.
Maar in de echte winter valt het tegen of is het zelfs voornamelijk een westcirculatie van Canada tot in Japan.
In sommige gevallen wordt december een ware moesson en hoewel er vaak in februari nog een winters stukje volgt, balen winterliefhebbers de sneeuwballen uit hun broek.
Voorbeelden: 1965 - 1966, 1973 - 1974, 1980 - 1981, 1993 - 1994, 2003 - 2004
De "konijn uit de hoge hoed winter"
De winter lijkt kansloos: december is zacht, in januari valt er hooguit een verdwaalde sneeuwbui en ogen de weerkaarten eerst nog kanslozer dan een relatie met Gordon.
Dan verschijnt toch nog koning winter en zijn Russische Beer.
Eind januari en Februari wordt dan andere koek (en zopie): koud met soms ook nog een elfstedentocht.
Voorbeelden: 1954, 1956, 1986, 1991, 2012
De "vuile winter"
Koud, guur kwakkelend winterweer.
De strijd tussen de zachte oceaanlucht en de kou uit het noorden en oosten vindt plaats boven of net naast Nederland waardoor het zout in januari al op is, de treinen amper rijden en de sneeuwballen je om de oren vliegen.
In sommige gevallen kan er op straat geschaatst worden of raken dorpen ingesneeuwd.
Hoewel het koud is zit een elfstedentocht er dankzij sneeuw op het ijs niet in.
Voorbeelden: 1970, 1979, 2010, 2013
De Echte winter.
Uitleg behoeft deze eigenlijk niet: totale winter met alle aspecten van een winter.
Drie (of minimaal twee) maanden Kou.
Voorbeelden: 1942, 1947, 1963 , 1985, 1996
Geen opmerkingen:
Een reactie posten